cursusbeschrijving
In de wereld van de oude Grieken werd veelvuldig gediscussieerd over de vraag welk regeringssysteem het beste was. De belangrijkste staatsvormen passeren de revue. In de homerische samenleving maakten koningen de dienst uit, later kende Korinthe tijdelijk een tirannie en begon Athene aan een democratisch experiment, waartegen Plato, de Oude Oligarch en Xenophon fel gekant waren. De voor- en nadelen van al die systemen werden door de filosoof Aristoteles in de vierde eeuw v.C. onder woorden gebracht. In de tijd na Alexander de Grote waren er absolutistische heersers, die bijna gekroonde goden waren.
De Romeinen hebben eveneens verscheidene staatsvormen gekend. In het begin, toen Rome nog een kleine stad was, heersten koningen in de stad. Aan het einde van de zesde eeuw maakte de monarchie plaats voor een republiek, waarin jaarlijks gekozen magistraten, een senaat en volksvergaderingen gezamenlijk het beleid bepaalden. Aristoteles zou er zijn goedkeuring over hebben uitgesproken. Het republikeinse systeem werd in de laatste eeuw v.C. uitgehold door machtspolitici, die hun eigen positie belangrijker vonden dan het welzijn van de staat. De republiek verdween in 27 v.C. om plaats te maken voor het principaat, ook wel de keizertijd genoemd. De eerste princeps, Octavianus Augustus, beweerde zelf later dat hij de republiek had hersteld, hetgeen natuurlijk niet het geval was.
Tijdens de vier colleges worden de verschillende systemen aan de hand van teksten van antieke auteurs uitgebreid behandeld en komt de vraag aan de orde of wij er iets van kunnen leren voor de inrichting van de moderne maatschappijen.